Of ik G. alsjeblieft wil spreken over zijn manier van rekenen. Nu de scholen vanwege de Corona dicht zijn, kijkt zijn moeder zijn werk na. Alle sommen rekent hij al jaren uit met zijn hoofd. Hij maakt hierdoor onnodige fouten. En het kost hem veel energie, waardoor hij met moeite en wat gemopper zijn fouten verbetert.
Terwijl ik hem in gedachten voor me zie, probeer ik te bedenken waarom hij, ondanks de praktische nadelen ervan, vast blijft houden aan zijn manier. Ik realiseer me dat zijn reden vast geen praktische is. Anders was hij door bovenstaande argumenten al wel overtuigd geweest. Wanneer ik het vasthouden aan hoofdrekenen omdraai en het overdenk als weerstand tegen gebruik van papier, krijg ik een idee.
We begroeten elkaar via de webcam. Het is zo’n vrolijk en gezellig jongetje! Ik vraag hem of hij weet waarover ik hem wil spreken. Niet echt. “Niet echt of echt niet?” Hij lacht. "Echt niet."
Mooi, dan weet hij nog niet waar ik heen wil. "Vertel eens wat je ziet?" Ik heb een foto op ons scherm gezet. “Albert Einstein!” G. weet een aantal dingen over Einstein te vertellen, waaronder natuurlijk dat hij heel slim was.
Wat ziet hij nog meer? Op de foto staat Einstein voor een schoolbord vol onbegrijpelijke berekeningen. Hardop vraag ik me af waarom Einstein, als hij zo slim was, een bord gebruikte? “Ik denk", zegt G. "omdat hij dan kon zien waar hij een foutje had gemaakt.”
We zijn het erover eens dat Einstein veel tijd en energie verspild zou hebben, als hij met een fout in de berekening zou zijn doorgegaan. Nu hoefde hij alleen terug te kijken in de vorige stappen.
"Hoe vind je het dat Einstein zijn berekeningen uitschreef?" "Ik begrijp het wel, want zijn sommen zijn echt heel moeilijk," concludeert G.
Ik leg hem uit dat kinderen die snel kunnen denken, zoals hijzelf, in groep 3 of 4 vaak functionele rekenstrategieën bedenken, maar dat die later juist voor problemen zorgen, omdat de sommen ingewikkelder worden en de getallen groter. Ik verzeker hem dat hij daarin echt niet de enige is.
G. vertelt me dat hij inderdaad al vanaf groep 3 uit zijn hoofd rekent. Omdat hij het af kon zonder zoiets als een getallenlijn of een rekenrek, was zijn rekenwerk altijd snel klaar. En zijn sommen waren goed.
“Maar nu niet meer, schat”, zeg ik vriendelijk.
Van mij hoeft hij niks te veranderen, als hij dat niet wil. En ik begrijp dat het moeilijk is om iets los te laten, waar je zo lang op kon vertrouwen. Maar ik licht hem ook in over de consequenties ervan: hij laat zijn juf niet zien wat hij werkelijk kan, hij…. G. onderbreekt me met een vrolijk gezicht. “Ik ben al overtuigd!” Hè, wat?
"Ik ga papier gebruiken, want Albert Einstein deed dat ook!” Hij is rechtop gaan zitten en kijkt me blij aan nu hij inziet dat zelfs zo'n slimmerd als Einstein niet zonder kladblok kan.
Zijn moeder heeft de foto uitgeprint en op zijn bureau gezet.
Omdat ik wil weten of G. na een week nog steeds is overtuigd, bel ik hem op. "Ik ben sneller en maak veel minder fouten!" We zijn er allebei blij mee.
G. bevestigt dat hij zichzelf minder slim vond, wanneer hij uitrekenpapier gebruikte.
Zodra er emotionele redenen zijn voor gedrag, hebben praktische argumenten geen effect.
Lezersbrief Het Parool